Een oorkwal in het Grevelingenmeer

  • Taxonomie

    Rijk: Dieren

    Stam: Neteldieren (Cnidaria)

    Klasse: Schijfkwallen (Scyphozoa)

     

     

  • Locatie

    Zout en brak water, wereldwijd

  • Grootte

    2 mm tot meer dan 2 m diameter

Omschrijving

Schijfkwallen zijn de grote kwallen zoals je ze aangespoeld op het strand tegenkomt. De meeste soorten bestaan uit een platte schijf of bol waaruit in het midden een aantal mondarmen komen, waarmee de kwal zijn voedsel verzamelt. Veel soorten hebben daarnaast langs de rand nog een aantal tentakels. Deze tentakels, maar ook de rest van de kwal, zijn bedekt met netelcellen. Netelcellen zijn kleine gifharpoentjes die worden gebruikt om prooien te vangen.

In Nederland komen vijf soorten schijfkwallen algemeen voor: de oorkwal, kompaskwal, zeepaddenstoel, gele haarkwal en blauwe haarkwal.

Biologie en ecologie

Voedsel

Schijfkwallen eten allerlei ander plankton, dat ze met hun tentakels en/of mondarmen uit het water filteren. Het dieet varieert, zo eet de zeepaddenstoel vooral micro zoöplankton, en eet de gele haarkwal vooral grotere kreeftachtigen en andere kwallen. Kwallen bestaan voor meer dan 95% uit water. Dit is handig, want dan kost het weinig energie om groot te groeien en een groot oppervlak te hebben om plankton mee te filteren.

Globaal gezien zijn er twee verschillende strategieën die kwallen gebruiken om voedsel te vangen:

  1. Al water filterend rondzwemmen, waarbij je met je tentakels kleine beestjes uit het langsstromende water filtert,
  2. Een stukje zwemmen en dan heel stil gaan hangen met je tentakels uitgespreid, zodat je prooien je aanwezigheid pas merken als het al te laat is en ze tegen je tentakel aanzwemmen.
 Met de eerste strategie vang je vooral veel kleine en langzaam zwemmende prooien zoals raderdiertjes, kwalletjes en larven van wormen en schelpdieren, die niet snel genoeg kunnen ontsnappen. Met de tweede strategie vang je ook grotere, snel zwemmende dieren die gevoelig zijn voor verstoringen in het water, zoals roeipootkreeftjes en visjes.

Netelcellen

Een netelcel vóór (A) en na (B) het afschieten. Bron: BIODIDAC.

Om dieren te vangen die tegen hun tentakels aan komen zijn kwalachtigen uit de stam van de neteldieren uitgerust met netelcellen (cnidocysten).  Dit zijn cellen die in de huid zitten, met een harpoentje aan een opgerold hol buisje dat verbonden is met een blaasje vol met gif. Op de netelcel zit ook een gevoelig haartje. Als dit haartje trillingen voelt van een prooi die dichtbij komt, vuurt de netelcel het harpoentje af, boort zich in de huid en schiet het slangetje door de huid de prooi binnen, waarna het zijn gif loost. Dit gebeurt allemaal in een fractie van een seconde! In onderstaande video is kan je zien hoe dit eruitziet in slow-motion gefilmd door een microscoop.

Levenscyclus

De kwallen zoals we die op het strand of in het water zien, zijn het voortplantingsstadium. De meeste kwallen worden niet erg oud, zo’n half jaar. De levenscyclus van schijfkwallen met poliepstadium zier er zo uit:

De levenscyclus van de oorkwal, Aurelia aurita. Aangepast naar BIODIDAC.

Meduse
Het meduse stadium is de kwal zoals iedereen hem kent. De meeste kwallen hebben één geslacht en zijn dus of mannetje of vrouwtje. De kompaskwal verandert gedurende zijn leven van geslacht. De mannetjeskwal loost zijn zaadcellen in het water, waarna deze in het vrouwtje of in het water de eitjes bevruchten.

Planula larve
Uit een bevrucht eitje komt een planula larfje van ongeveer een halve millimeter groot. Dit larfje heeft trilhaartjes waarmee het kan zwemmen. De planula gaat op zoek naar een geschikt plekje om zich te vestigen en uit te groeien tot een poliepje. Ze zoeken naar een donkere plek met weinig stroming. Soms vestigen ze graag in de buurt van andere poliepen.

Poliep
Als een planula larve een geschikte plek heeft gevonden, hecht hij zich vast en verandert in een poliep. Hij krijgt een aantal tentakels waarmee hij voedsel kan vangen. Poliepen zijn erg klein, hoogstens enkele millimeters groot. Poliepen kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten, door zich te splitsen, vanaf uitsteeksels (stolonen) kleine poliepjes te maken, of door cysten te maken.

Cyste
Om moelijke tijden te overleven, kan een polyp veranderen in een cyste. Deze cyste heeft een dikke laag chitine als bescherming. Cystes kunnen niet eten, maar verbruiken heel weinig energie. Zo kunnen ze lange periodes zonder voedsel, of met weinig zuurstof, overleven. Uit een cyste kan weer een nieuw poliepje komen.

Strobila

Poliepen kunnen zich op nog een manier ongeslachtelijk voortplanten. Door zich langs de lengte as te delen ontstaat er een grote stapel schijfjes, die zich ontwikkelen tot een mini kwalletje (ephyra) en één voor één loslaten. Dit stadium wordt strobila genoemd. Eén poliep kan wel 20 ephyra’s loslaten.


Ephyra

De ephyra is het larfje van de kwal. Hij kan zich nog niet voortplanten. Ephyra’s eten hetzelfde voedsel als volwassen kwallen, dierlijk plankton. Ephyra’s groeien uit tot volwassen kwallen die zich voortplanten en zo de cirkel weer rond maken!

Van veel soorten schijfkwallen zijn de poliepen nog nooit in de natuur gevonden, terwijl het wel belangrijk is om te weten waar ze zitten zodat kwallenbloeien beter begrepen en voorspeld kunnen worden. In mijn onderzoek vond ik eerst alleen maar oorkwalpoliepen, maar recent vonden we ook poliepen van kompaskwal en blauwe haarkwal, die nog nooit waren gevonden!

Bouw

Kwallen zijn radiaal symmetrisch, en hebben dus een lichaamsbouw met een cirkelvormig patroon, zonder  duidelijke linker of rechterkant.

Schijf

De bekendste groep kwallen, de schijfkwallen, hebben een lichaam bestaande uit een schijf, die in dikte kan variëren van sterk afgeplat tot vrijwel bol. In, aan en om deze schijf zitten de zintuigen, organen, armen en tentakels van de kwal, en je zou hem dus kunnen vergelijken met een skelet. De schijf is een de buitenkant en binnenkant bedekt met een dun laagje huid. Van binnen bestaat de schijf uit “mesogloea” bestaande uit lange, draderige eiwitten voor de stevigheid en vooral heel veel water, rond de 95%.  Aan de onderkant, in het midden van de schijf, vouwt de huid zich naar binnen en vormt daar een holte die dienst doet als maag. Deze holte heeft maar één in- en uitgang, een kwal poept dus door zijn mond. Vanuit de maag lopen uitlopers door tot in de tentakels en in een ringvormig kanaal langs de rand van de schijf, waarlangs voedingsstoffen worden getransporteerd. De spieren van de kwal zitten in een ringvormig patroon in de schijf, en zijn bij sommige soorten, zoals de haarkwallen, duidelijk te zien.

Zenuwen en zintuigen

Het zenuwstelsel van kwallen is een stuk simpeler dan dat van ons. De zenuwen liggen in ringen rond de schijf, verbonden met een net van zenuwen dat door de hele kwal loopt. De zenuwen sturen de spieren aan en zijn verbonden met clusters van zintuigen aan de rand van de schijf, rhopalia genoemd. In deze rhopalia zitten evenwichtsorganen, waarmee de kwal kan voelen of hij rechtop of ondersteboven zwemt, en lichtgevoelige structuren die dienen als ogen, waarmee de kwal kan waarnemen of het licht of donker is. Dat is het wel zo’n beetje, er zijn geen hersenen, alhoewel er soms wel een soort zenuwknopen in het zenuwnetwerk kunnen zitten.

Tentakels

Langs de rand van de hoed zitten de tentakels, die de kwal gebruikt om zijn voedsel te vangen. De tentakels zijn bedekt met netelcellen. Sommige kwallen, zoals de haarkwallen, hebben tentakels die erg lang kunnen worden, tot meerdere meters. Andere soorten zoals de zeepaddenstoel hebben (bijna) geen tentakels. Zij vangen hun voedsel met hun mondarmen.

Mondarmen

De mondarmen van de kwal, het zijn er meestal vier of acht, hebben ook netelcellen en worden ook gebruikt om voedsel te verzamelen. De mondarmen beginnen in het midden van de schijf. In soorten die vooral heel kleine diertjes eten, zoals de zeepaddenstoel, zijn de mondarmen heel fijn vertakt en hebben veel kleine mondjes waardoor het voedsel wordt opgenomen.

Geslachtsorganen

Bij de schijfkwallen zitten de geslachtsorganen in de schijf, tegen de maagholte aan. De meeste kwallen zijn óf mannetje óf vrouwtje, alhoewel sommige soorten van geslacht kunnen veranderen. Bij veel soorten worden zowel eitjes als zaadcellen in het water geloosd en daar bevrucht, maar er zijn ook soorten, zoals de oorkwal en de haarkwallen, waar het vrouwtje de bevruchte eitjes uitbroedt in de mondarmen.

Soorten

Oorkwal

Te herkennen aan vier cirkels in de hoed (voortplantingsorganen). Heeft heel kleine tentakels, zelden pijnlijk. Vooral aanwezig in voorjaar en vroege zomer.

Blauwe haarkwal

Ziet er op het strand vaak uit als een plasje blauw, wit of gelig slijm. De steek kan pijnlijk zijn. Zijn broertje de gele haarkwal steekt erger, maar zien we zelden meer langs de NL kust. Kan vrijwel het hele jaar worden waargenomen, vooral eind voorjaar en zomer.

Kompaskwal

Te herkennen aan de hoed met bruinrood patroon van strepen/stippen als een kompasroos. Soms lange tentakels. Kan ook pijnlijk zijn. Vooral in zomer en najaar.

Zeepaddenstoel

De vriendelijke reus onder de kwallen. Stevige kwal zonder tentakels. Alleen gevaarlijk voor microscopisch kleine beestjes die hij met zijn mondarmen uit het water filtert. Vooral algemeen in zomer en najaar. In sommige jaren spoelen soms erg grote exemplaren aan in het voorjaar. Deze hebben waarschijnlijk de winter overleefd als kwal, en zijn daarna doorgegroeid.

Beeld

Oorkwal poliepen uit de Waddenzee. De poliepen zijn bezig met strobileren; het vormen van jonge kwalletjes.

Een jong haarkwalletje (ephyra).

Een grote bloei van gele haarkwallen samen met een grote school makrelen, allebei profiterend van een grote hoeveelheid zoöplankton. Gefilmd in het Gullmarfjord in Zweden.